knot
- knot
- [A] van Middelnederlands cnote, in de betekenis van ‘bosje haar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1] [2]
- [B] eponiem, vergelijk Engels knot, volgens een overlevering genoemd naar 11e-eeuwse koning Knoet van Engeland, Denemarken en Noorwegen [3] [4]
[A]+[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | knot | knotten |
verkleinwoord | knotje | knotjes |
- rond zichzelf opgewonden draad of bundel draden, vezels of haar
- Mijn oma droeg haar prachtige haar, dat langer was dan zijzelf, altijd op een knot.
[B] de knot m
- (steltloperachtigen) bepaald soort kustvogel, Calidris canutus
- [2] kanoet
- [2] kanoetstrandloper
vervoeging van |
---|
knotten |
knot
- Het woord knot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "knot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ knot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
knot | knots |
knot