• noest
  • In de betekenis van ‘arbeidzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1653 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen noest noester (noestst) *
verbogen noeste noestere (noestste) *
partitief noests noesters -

noest

  1. onvermoeibaar ijverig, met name fysiek
    • Een mens komt tot diepere inzichten door iets te gaan doen dat hij zelden doet. In mijn geval was dat: noeste handarbeid.[2] 
  • Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving "meest noest(e)" worden gebruikt. [3] [4]

noest

  1. op noeste wijze
    • Er werd noest doorgewerkt. 
80 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[5]
  1. "noest" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Noordhollands dagblad 29 mei 2014
  3.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “6.4.3.1.2 Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest.” (januari 2019), punt 4 op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  4.   Weblink bron “Omschreven trappen van vergelijking (algemeen)”, punt 3. op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be