Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·log
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘strijd tussen volkeren of staten’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van 'log' (afl. van leggen) met het voorvoegsel oor- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlog oorlogen
verkleinwoord oorlogje oorlogjes

Zelfstandig naamwoord

de oorlogm

  1. (militair) (politiek) een gewapende strijd tussen twee of meer bevolkingsgroepen en/of tussen twee of meer landen of “de voortzetting van de politiek met andere middelen” (Clausewitz)
    • Een oorlog is altijd voor niets, terwijl de strijdende partijen denken dat het over alles gaat. 
     In de vorige eeuw waren er twee wereldoorlogen. Een oorlog heet een wereldoorlog als er heel veel landen aan meedoen. Aan de Eerste Wereldoorlog deed Nederland niet mee. Maar aan de Tweede Wereldoorlog wel.[3]
     Volgens de overlevering vluchtten meisjes uit Plancher-Les-Mines gedurende de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) de bossen in om te ontkomen aan bloeddorstige huurlingen in dienst van de Zweedse bezetter.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Koude oorlog

  • Langlopend en hevig conflict tussen twee naties, waarbij het echter niet tot een gewapende strijd ("warme oorlog") komt
  • Op voet van oorlog zijn/leven
erge ruzie hebben
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

oorlog

  1. (politiek) (militair) oorlog

Meer informatie


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

oorlog

  1. (militair) oorlog; een gewapende strijd tussen twee of meer bevolkingsgroepen en/of tussen twee of meer landen