Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: oorlogswinter


  • Oor·logs·win·ter
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Oorlogswinter Oorlogswinters -
verkleinwoord - - -

Oorlogswinter m

  1. (geschiedenis) (Nederland) laatste winter in de Tweede Wereldoorlog, van 1944-1945, waarin de mensen in het nog bezette West-Nederland veel honger leden
     In de Oorlogswinter van 1945 raakt Michiel betrokken bij het verzorgen van een Engelse piloot, die met zijn vliegtuig achter zijn huis is neergestort.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Theatervoorstelling ‘Oorlogswinter’ komt naar de Brabanthallen” (18 januari 2022) op kliknieuwsdenbosch.nl