oorlogssterkte
- oor·logs·sterk·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oorlogssterkte | oorlogssterkten oorlogssterktes |
verkleinwoord |
de oorlogssterkte v
- (oorlog) van het leger dat het gereed is om oorlog te voeren
- De Britten zitten momenteel met 1.600 man in de Jordaanse woestijn voor de ‘Shamal Storm’, waar voor het eerst in tien jaar een grootscheepse invasie geoefend wordt, om op oorlogssterkte te blijven. De trainingsmissie komt een jaar nadat het Amerikaanse leger zorgen uitte over de slagkracht van de Britten. [2]
- (figuurlijk) toestand waarin men alles gereed heeft om de strijd aan te gaan
- Na 2010 was de Tour behekst voor Contador. Nooit meer zou hij op volle oorlogssterkte zijn. Hij viel daarna meer dan dat hij kon aanvallen, maar tegen beter weten in bleef hij beuken in de rit naar Foix, waarin hij stootte op Barguil, een grote fan van… Contador. [3]
- Het woord oorlogssterkte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 6 april 2016
- ↑ de Standaard ZATERDAG 9 SEPTEMBER 2017