• so·da
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘een zout’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord soda soda's
verkleinwoord - -

de sodav / m

  1. (scheikunde) een zout dat in de huishouding als was- en reinigingsmiddel wordt gebruikt
  2. (drinken) water waaraan koolzuurgas is toegevoegd, sodawater
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]


soda

  1. (politiek) (militair) oorlog