Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·logs·hit·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogshitser oorlogshitsers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de oorlogshitserm

  1. (politiek) iemand die tot oorlog aanzet
     Eerstgenoemde, die bekwamer is dan de meeste leden van zijn huis, was de laatste jaren de ziel van de pan-Slavische beweging, de oorloghitser tegen Duitschland, die ook deelnam aan de Fransche intriges in Lotharingen.[1]
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Het Officieele Nieuws, in het Westen in: Haagsche courant   (17-05-1918), A. Sijthoff jr., 's-Gravenhage, p. 2 op Delpher.nl