Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·oor·logs
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vooroorlogs vooroorlogser vooroorlogst
verbogen vooroorlogse vooroorlogsere vooroorlogste
partitief vooroorlogs vooroorlogsers -

Bijvoeglijk naamwoord

vooroorlogs [1]

  1. gebouwd, gemaakt of stammend van voor de (tweede wereld)oorlog
    • Het zijn niet alleen trapliften (Tel. 20/11) die bij het oud ijzer belanden, laat Hans de Jong weten. Met onze Werkgroep komen wij in Oost Europa al jarenlang de meest schrijnende gevallen tegen van gehandicapten die zich moeten voortslepen in een aftandse rolstoel, met vooroorlogse krukken of zelfs met een dikke tak uit het bos.[2] 
    • In het kader van British Weekend botsten twee vooroorlogse auto’s met elkaar en aangezien er geen veiligheidsgordels in deze auto’s zitten, werd één van de inzittenden uit de racewagen geslingerd. Dat meldt Haarlems Dagblad.[3] 
    • Evelyn Struik (47) heeft in Amstelveen een vooroorlogse hoekwoning gekocht. De presentatrice gaat het voor veel geld opknappen.[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 22 nov. 2017
  3. de Telegraaf 08 jul. 2017
  4. de Telegraaf BORIS VAN ZONNEVELD 14 apr. 2017