• oor·logs·re·to·riek
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsretoriek oorlogsretorieken
verkleinwoord

de oorlogsretoriekv

  1. taalgebruik dat getuigt van de wil om ten strijde te trekken
     Katie klinkt grimmig. 'Eerst gaan we eten,'zegt Albert. 'Eten is uitstel van executie.' Hij verbaast zich over Katies oorlogsretoriek.[1]
     NOS-correspondent Marcel van der Steen vindt het moeilijk in te schatten hoe reëel het oorlogsgevaar is. "Zo'n oorlogsscenario klinkt niet als onwaarschijnlijk, maar het kan ook te maken hebben met de Servische presidentsverkiezingen. Nikolić staat er in de peilingen slecht voor. Misschien is de oorlogsretoriek alleen bedoeld voor de kiezers. Tegen oorlog pleit bovendien dat Servië daarmee zijn kansen op aansluiting bij de EU zou vergooien."[2]
  1. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  2.   Weblink bron “Kosovo: Servië bereidt aanval voor volgens 'Krim-model'” (17-01-2017), NOS