• oor·logs·vlie·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsvlieger oorlogsvliegers
verkleinwoord

de oorlogsvliegerm

  1. (militair) piloot van een gevechtsvliegtuig
     Nederlandse oorlogsvlieger uit WO II op 100-jarige leeftijd overleden[2]
     Kinderen kunnen ook klauteren over een dubbeldeksvliegtuig, een verwijzing naar Saint-Exupéry, die in 1944 als oorlogsvlieger omkwam. Ook is er een luchtbar, op 35 meter hoogte.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Nederlandse oorlogsvlieger uit WO II op 100-jarige leeftijd overleden” (Donderdag 26 september 2019, 18:31), NOS
  3.   Weblink bron “Kleine Prins heeft eigen pretpark” (Donderdag 3 juli 2014, 10:43), NOS