Een Britse oorlogsinvalide in rolstoel speelt trompet op de markt in 1947
  • oor·logs·in·va·li·de
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsinvalide oorlogsinvaliden
verkleinwoord - -

de oorlogsinvalidev / m

  1. (persoon) iemand die met ernstige gebreken kampt door deelname aan een gewapend conflict tussen landen
     Méér dan dat hij van origine een Oostenrijker en verder een oorlogsinvalide was, die in al de vier windstreken der aarde in ziekenhuizen en gevangenissen gelegen had omdat hij niet schieten wilde en daarom geschoten werd, staken wij echter niet van hem op.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Pelgrimstocht door Franciscaans Italië.” (1954), Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht / Antwerpen, p. 124/125