oorlogsspel
  • oor·logs·spel
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsspel oorlogsspelen
oorlogsspellen
verkleinwoord oorlogsspelletje oorlogsspelletjes

het oorlogsspelo

  1. de oorlog voorgesteld als een spel
     Hoeveel ingewikkelder is het oorlogsspel, dat gespeeld wordt binnen bepaalde tijdgrenzen, en waar het niet de wil van één persoon is die de levenloze stukken stuurt, maar waar alles voortvloeit uit de ontelbare botsingen van de wilsuitingen van diverse personen.[2]
  2. spel waarin een oorlog wordt gesimuleerd
     Zit je lekker een oorlogsspel te spelen, valt er ineens een SWAT-team binnen. Dat gebeurde een Amerikaanse gamer. Hij had net in de livestream van z'n spel Counter Strike tegen zijn medespelers 'I think we're being swatted' - toen de deur openbrak en inderdaad een zwaarbewapend arrestatieteam binnenviel.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “ (29-08-2014), NOS