Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·logs·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsjaar oorlogsjaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het oorlogsjaaro

  1. (tijdrekening) de tijd waarin een oorlog woedt
     'De Spaanse griep richt een ware slachting aan onder jongvolwassenen, verzwakt als ze zijn door de honger die in de lange oorlogsjaren een koude ademtocht door Europa blaast.'[2]
     Deze methode van ziekte- en schimmelbestrijding werd min of meer bij toeval ontdekt. In het oorlogsjaar 1944 zetten de Duitsers de Wieringermeer onder water om te voorkomen dat de geallieerden daar een aanval konden uitvoeren. Een bloembollenteler in de polder die tot 1944 geregeld te maken had ziektes en ondermaatse bolletjes, ontdekte dat hij daar vanaf was nadat de Wieringermeer een aantal maanden onder water had gestaan.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron “Verbazing over ondergelopen bollenvelden in kop van Noord-Holland” (21-09-2019), NOS