[1] Een doolhof
  • dool·hof
enkelvoud meervoud
naamwoord doolhof doolhoven
verkleinwoord doolhofje doolhofjes

doolhof o en m *

  1. stelsel van paden of dwaalwegen, zodanig aangelegd dat men daarin moeilijk de weg kan vinden
    • De jongen was verdwaald in het doolhof, wat natuurlijk niet zo vreemd was. 
  2. (figuurlijk) ingewikkelde zaak
    • Hij was verdwaald in het doolhof van regelgeving. 
  • In het Middelnederlands kon "hof" zowel mannelijk als onzijdig zijn, maar sindsdien is er geleidelijk een betekenisverschil ontstaan tussen "de hof": "tuin" en "het hof": "afgebakende grond bij een woning, vorstelijke woning, plaats voor rechtspraak". Het woord doolhof bestond al voor het uiteengroeien van de betekenissen. Het wordt vaak onzijdig gebruikt, hoewel de betekenis meer aansluit bij het mannelijke woord "hof". [3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]