• gro·te

grote

  1. verbogen vorm van de stellende trap van groot
     Ik had een grote powerbank die mijn telefoon 12 keer kon opladen, dus besloot ik het vanaf toen alleen met digitale hulpmiddelen te doen.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord grote groten
verkleinwoord - -

de grotev / m

  1. iemand die belangrijk is
  2. kind dat ouder is
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /ˈɣroːtɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grote
groodje
gegroodj
zwak volledig

grote

  1. ontdekken