grootte
- groot·te
- van Middelnederlands grote zn , op te vatten als afgeleid van groot bn met het achtervoegsel -te, in de betekenis van ‘afmeting’ aangetroffen vanaf 1287 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootte | grootten groottes |
verkleinwoord |
de grootte v
- mate waarin iets of iemand groot is, de afmeting
- Een meloen ter grootte van een voetbal.
1.
- Het woord grootte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grootte" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "grootte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be