size
enkelvoud | meervoud |
---|---|
size | sizes |
size
- grootte, formaat (in de betekenis dat iets groot is)
- «The size of his mansion is incredible.»
- De grootte van zijn landhuis is ongelooflijk.
- «The size of his mansion is incredible.»
- grootte, formaat (in de betekenis welke omvang iets heeft)
- «Their garden is about twenty times the size of ours.»
- Hun tuin is ongeveer twintig keer zo groot als die van ons.
- «Their garden is about twenty times the size of ours.»
- maat, eenheid van een maatverdeling
- «Do you sell these shoes a half size smaller?»
- Heeft u deze schoenen ook een half maatje kleiner?
- «Do you sell these shoes a half size smaller?»
- (materiaalkunde) middel dat als deklaag op vlak materiaal wordt aangebracht, stijfsel
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to size |
he/she/it | sizes |
verleden tijd | sized |
voltooid deelwoord |
sized |
onvoltooid deelwoord |
sizing |
gebiedende wijs | size |
size
- ordenen naar grootte
- appreteren