taille
- tail·le
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘middel van het lichaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1254 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taille | tailles |
verkleinwoord | tailletje | tailletjes |
- (anatomie) het middelste deel van het lichaam, middel bet. [B]
- De broek zit wat strak rond de taille.
1. het middelste deel van het lichaam
- Het woord taille staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "taille" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "taille" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Afgeleid van het werkwoord tailler 'snijden van stoffen voor het maken van kleding', (algemeen) 'bewerken van stenen, planten en bomen e.d.'.
taille v
- (kleding) middel, leest
- (figuurlijk) formaat, omvang
- coupe, wijze van snijden van kleding
- het bewerken van stenen ((snijden, slijpen) of planten (snoeien)
- (spreektaal) (figuurlijk) snedige opmerking, spotternij
- «Ce mec, à force de balancer des tailles, il va se faire rétamer.»
- Als die kerel de hele tijd spottende (snedige) opmerkingen blijft maken, wordt hij straks in elkaar geslagen. [1]
- «Ce mec, à force de balancer des tailles, il va se faire rétamer.»