Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·me·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afmeting afmetingen
verkleinwoord afmetinkje afmetinkjes

Zelfstandig naamwoord

de afmetingv

  1. de ruimte die iets in beslag neemt (lengte, oppervlak, inhoud etc.)
    • De afmeting van de bank is te groot voor onze woonkamer. 
     Aannemend dat het hier de Turkse variant van ‘binnen’ betrof, opende hij de deur. Het kantoor had de afmetingen van een kippenhok.[1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen