• leng·te
  • In de betekenis van ‘langste afmeting’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • Afgeleid van lang (+ umlaut) met het achtervoegsel -te. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord lengte lengten
lengtes
verkleinwoord

de lengtev

  1. (natuurkunde), (wiskunde) de grootste afmeting van een voorwerp
    • Die vrachtwagen heeft een enorme lengte. 
     In hoofdletters was de lengte van de trail erin gegraveerd: ‘MEXICO TO CANADA 2.627 MILES’, oftewel 4.286 kilometer.[3]
     De Zweedse bossen konden kant-en-klare stammen van twintig meter leveren, maar voor het werk met de palen in de rivier hadden ze de dubbele lengte nodig.[4]
  2. de tijdsduur van iets
    • Wat is de lengte van deze film? 
  3. (aardrijkskunde) op welke meridiaan een plaats ligt
    • Op welke lengte ligt Amsterdam? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]