armlengte
- arm·leng·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | armlengte | armlengten armlengtes |
verkleinwoord | - | - |
de armlengte v
- afstand ter grootte van een gestrekte arm
- Cohen merkt in een krantenartikel op dat soldaten met hun moentji in de barakken sliepen in kooien die niet meer dan een armlengte van de volgende man verwijderd waren en zonder enige afscheiding die ook maar de schijn wekte van privacy. [2]
- op armlengte
onder handbereik, goed bereikbaar
- Het woord armlengte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "armlengte" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Beekman, E.M. (vert. M. van der Marel & R. Wezel)Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950. (1998) Prometheus, Amsterdam; ISBN 9053335935; p. 311; geraadpleegd 2017-01-07
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be