natuurkunde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: natuurkunde (hulp, bestand)
- IPA: / naˈtyrkʏndə / (4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /naˈtyrkʏndə/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /naˈtyːrkʏndə/
Woordafbreking
- na·tuur·kun·de
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van natuur en kunde
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | natuurkunde | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
natuurkunde v
- (wetenschap) de wetenschap van de materie en de bestudering van het gedrag en de interactie in ruimte en tijd
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- natuurkundeboek, natuurkundedocent, natuurkundeleraar, natuurkundelerares, natuurkundeles, natuurkundelokaal, natuurkundeonderwijs, natuurkundeprofessor, natuurkundestof, natuurkundig
Vertalingen
1. de wetenschap van de materie en de bestudering van het gedrag en de interactie in ruimte en tijd
Gangbaarheid
- Het woord natuurkunde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "natuurkunde" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be