• mil·li·me·ter
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘0,001 meter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1802 [1]
  • afgeleid van meter met het voorvoegsel milli-
enkelvoud meervoud
naamwoord millimeter millimeters
verkleinwoord millimetertje millimetertjes

de millimeterm

  1. (natuurkunde), (wiskunde), (eenheid) een lengtemaat ter grootte van een duizendste meter, 0,1 centimeter, weergegeven met symbool mm
    • Het was maar een paar millimeter verschoven. 
     Het voelde daar een stuk veiliger, ook al was het tentdoek nog geen millimeter dik.[2]
vervoeging van
millimeteren

millimeter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van millimeteren
    • Ik millimeter. 
  2. gebiedende wijs van millimeteren
    • Millimeter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van millimeteren
    • Millimeter je? 
96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


millimeter (Amerikaans Engels)

  1. (natuurkunde), (wiskunde), (eenheid) millimeter