• af·stand
enkelvoud meervoud
naamwoord afstand afstanden
verkleinwoord afstandje afstandjes

de afstandm

  1. de (meetbare) ruimte tussen twee niet samenvallende objecten
    • Van hier naar de noordpool is een behoorlijke afstand. 
     De bergpaden waren steiler, de zon heter, de slangen groter en de afstanden tussen waterpunten langer dan ik me had voorgesteld.[2]
     Wel moesten Zweden 1,5 meter afstand van elkaar houden op straat.[3]
  2. ~ doen van iets: geen aanspraak meer doen op eigendomsrechten, schenken, doneren, cessie, geven, afstaan
    • Het meisje deed met moeite afstand van haar lievelingsbeer. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. afstand op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


afstand

  1. afstand


afstand

  1. afstand