afstandsbediening

  • af·stands·be·die·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord afstandsbediening afstandsbedieningen
verkleinwoord afstandsbedieninkje afstandsbedieninkjes

de afstandsbedieningv

  1. (elektrotechniek) een toestel dat vanaf afstand een ander toestel bestuurt
    • De batterij van de afstandsbediening was weer eens leeg. 
     Zonder iets te zeggen ging hij op de bank zitten en pakte de afstandsbediening. Neurotisch zapte hij van de ene naar de andere zender.[1]