• be·die·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord bediening bedieningen
verkleinwoord bedieninkje bedieninkjes

de bedieningv

  1. (horeca) groep van personen die eten en of drinken brengen in een horecagelegenheid
    • Mijn zus werkt in de bediening bij een chic restaurant. 
     ‘Bij toeval kregen we hier allebei een beter betaald baantje aangeboden. Zij in de bediening en ik in de animatie. ’[2]
  2. het bedienen van een apparaat
  3. ambt, post of kerkelijke functie
  4. het toedienen van de sacramenten der zieken, zalving
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]