apparaat
- ap·pa·raat
- van Frans apparat, in de betekenis van ‘toestel, mechanisch hulpmiddel’ aangetroffen vanaf 1862 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apparaat | apparaten |
verkleinwoord | apparaatje | apparaatjes |
het apparaat o
- (techniek) een door mensen gemaakt voorwerp dat is samengesteld uit verschillende onderdelen en een bepaalde functie heeft
- Een mes is geen apparaat terwijl een keukenmachine dat wel is.
- Het apparaat is door de ingeslagen bliksem kapotgegaan.
- ▸ Het apparaat – niet de lichtste optie met zijn 178 gram – was even groot als een Snicker en hoefde maar een keer per week opgeladen te worden.[4]
- (maatschappij) een groep samenwerkende mensen, m.n. in een beroep
- De regering maakte meer geld voor het politieapparaat vrij.
- [1] toestel
- [2] organisatie
1. een door mensen gemaakt voorwerp dat is samengesteld uit verschillende onderdelen en een bepaalde functie heeft
- Het woord apparaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "apparaat" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ apparaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "apparaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
apparaat
apparaat