• kof·fie·ap·pa·raat
enkelvoud meervoud
naamwoord koffieapparaat koffieapparaten
verkleinwoord koffieapparaatje koffieapparaatjes

het koffieapparaato [1]

  1. machine waarmee men koffie kan maken
     De medewerkers stonden bij het koffieapparaat of tegen het bureau van een collega geleund om nieuwtjes uit te wisselen.[2]
     Hoeveel stappen zet je op een dag, hoe laat checkte je in bij de NS, welke koffie heeft je slimme koffieapparaat vanochtend gezet? Tegenwoordig wordt alles bijgehouden. Onder meer bedrijven staan te springen om dit soort gegevens, en dat is volgens de Europese Commissie een van de redenen dat er meer controle op moet komen. Vandaag is daar nieuwe regelgeving voor gepresenteerd.[3]
     Daarna heeft de brandweer de noodleiding aangelegd, waardoor douchen en handen wassen nog steeds kan. Maar het water dat nu uit de kraan komt, is nog niet veilig om te drinken. Daarom heeft waterbedrijf Vitens jerrycans met schoon water geleverd. "Alleen een kopje koffie moeten we van huis meenemen, want het koffieapparaat is gesloten", zegt de woordvoerder.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  3.   Weblink bron “Nieuwe Europese dataregels moeten consumenten meer controle geven” (woensdag 23 februari 2022, 20:35), NOS
  4.   Weblink bron “Ziekenhuis in Almere zonder drinkwater door lekkage” (dinsdag 20 februari 2024, 13:34), NOS