• do·ne·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geven’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • afgeleid van het Franse donner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doneren
doneerde
gedoneerd
zwak -d volledig

doneren

  1. overgankelijk een gift geven
    • Hij doneerde de organisatie. 
     Dus aangekomen in een gehucht-met-wifi in Noord-Oregon (Big Lake Youth Camp) zocht ik een website waar ik fondsen mee kon gaan werven. Dat was eenvoudiger dan verwacht, aangezien het Malala Fund al een officiële geregistreerde stichting in Amerika is. Binnen een uur had ik de Gofundme-website opgezet en vroeg ik mijn vrienden thuis via Facebook om wat geld te doneren.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]