• do·naat
enkelvoud meervoud
naamwoord donaat donaten
verkleinwoord - -

de donaatv / m

  1. Iemand die al zijn bezittingen aan een klooster gegeven heeft en deelneemt aan het kloosterleven, zonder daarvoor eerst de volledige kloostergeloften afgelegd te hebben [3]
47 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]