beschenken
- Geluid: beschenken (hulp, bestand)
- be·schen·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beschenken |
beschonk |
beschonken |
klasse 3 | volledig |
beschenken
- overgankelijk iemand ~ met: aan iemand een schenking doen toekomen
- Keizer Alexander I van Rusland beschonk hem met het grootkruis van St. Andries
- overgankelijk van alcoholische drank voorzien
- Men beschonk mij, ik werd beschonken, en daarna was de zaak snel beklonken.
- wederkerend zich ~ zich dronken voeren
- Want ik beschonk me met je zoete tranen, maar geen kroeg schenkt mij vannacht de drank.
- Het woord beschenken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.