beschonk
- be·schonk
vervoeging van |
---|
beschenken |
beschonk
- enkelvoud verleden tijd van beschenken
- Ik beschonk.
- Jij beschonk.
- Hij, zij, het beschonk.
- Ik beschonk.
- Het woord beschonk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.