doneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doneren | te doneren | ||||||||
toekomend | zullen doneren | te zullen doneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedoneerd | te hebben gedoneerd | ||||||||
toekomend | gedoneerd zullen hebben | gedoneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
donerend | gedoneerd | ev. doneer |
mv. verouderd doneert |
donere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doneer | doneert | doneert | doneert | doneert | doneren | doneren | doneren | |||
verleden (o.v.t.) | doneerde | doneerde | doneerde | doneerde | doneerde | doneerden | doneerden | doneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doneren | zult/zal doneren | zult/zal doneren | zult doneren | zal doneren | zullen doneren | zullen doneren | zullen doneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doneren | zou doneren | zou(dt) doneren | zoudt doneren | zou doneren | zouden doneren | zouden doneren | zouden doneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedoneerd | hebt gedoneerd | hebt/heeft gedoneerd | hebt gedoneerd | heeft gedoneerd | hebben gedoneerd | hebben gedoneerd | hebben gedoneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedoneerd | had gedoneerd | had gedoneerd | hadt gedoneerd | had gedoneerd | hadden gedoneerd | hadden gedoneerd | hadden gedoneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedoneerd hebben | zal/zult gedoneerd hebben | zult/zal gedoneerd hebben | zult gedoneerd hebben | zal gedoneerd hebben | zullen gedoneerd hebben | zullen gedoneerd hebben | zullen gedoneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedoneerd hebben | zou gedoneerd hebben | zou/zoudt gedoneerd hebben | zoudt gedoneerd hebben | zou gedoneerd hebben | zouden gedoneerd hebben | zouden gedoneerd hebben | zouden gedoneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedoneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedoneerd | er is gedoneerd | |||||||||
verleden | er werd gedoneerd | er was gedoneerd | |||||||||
toekomend | er zal gedoneerd worden | er zal gedoneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedoneerd worden | er zou gedoneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedoneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedoneerd worden | gedoneerd te worden | ||||||||
toekomend | gedoneerd zullen worden | gedoneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedoneerd zijn | gedoneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedoneerd zullen zijn | gedoneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedoneerd | wordt gedoneerd | wordt gedoneerd | wordt gedoneerd | wordt gedoneerd | worden gedoneerd | worden gedoneerd | worden gedoneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedoneerd | werd gedoneerd | werd gedoneerd | werdt gedoneerd | werd gedoneerd | werden gedoneerd | werden gedoneerd | werden gedoneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedoneerd worden | zult gedoneerd worden | zult gedoneerd worden | zult gedoneerd worden | zal gedoneerd worden | zullen gedoneerd worden | zullen gedoneerd worden | zullen gedoneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedoneerd worden | zou gedoneerd worden | zou/zoudt gedoneerd worden | zoudt gedoneerd worden | zou gedoneerd worden | zouden gedoneerd worden | zouden gedoneerd worden | zouden gedoneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedoneerd | bent gedoneerd | bent/is gedoneerd | zijt gedoneerd | is gedoneerd | zijn gedoneerd | zijn gedoneerd | zijn gedoneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedoneerd | was gedoneerd | was gedoneerd | waart gedoneerd | was gedoneerd | waren gedoneerd | waren gedoneerd | waren gedoneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedoneerd zijn | zult gedoneerd zijn | zult gedoneerd zijn | zult gedoneerd zijn | zal gedoneerd zijn | zullen gedoneerd zijn | zullen gedoneerd zijn | zullen gedoneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedoneerd zijn | zou gedoneerd zijn | zou/zoudt gedoneerd zijn | zoudt gedoneerd zijn | zou gedoneerd zijn | zouden gedoneerd zijn | zouden gedoneerd zijn | zouden gedoneerd zijn |