• af·stan·de·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afstandelijk afstandelijker afstandelijkst
verbogen afstandelijke afstandelijkere afstandelijkste
partitief afstandelijks afstandelijkers -

afstandelijk

  1. onverschillig, niet emotioneel ergens bij betrokken zijn
    • De afstandelijke houding van de norse arts stelde de patiënt niet gerust. 
     Waarom werd Martina toch met de seconde afstandelijker? Zowel in haar woordkeus als houding.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]