fietsafstand
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fietsafstand (hulp, bestand)
- IPA: / ˈfitsɑfstɑnt / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈfits.ɑf.stɑnt/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈfits.ɑf.stɑnt/
Woordafbreking
- fiets·af·stand
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fiets ww en afstand
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fietsafstand | fietsafstanden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de fietsafstand m
- afstand die wordt afgelegd tussen twee punten als men de fietsroutes volgt
- De fietsafstanden zijn hier in de buurt best naar beneden gegaan sinds het nieuwe fietspad is aangelegd.
- afstand die geacht wordt binnen een redelijke tijd te befietsen te zijn
- Gelukkig ligt de school op fietsafstand van hun nieuwe huis.
Uitdrukkingen en gezegden
- op fietsafstand - op een afstand die men gemakkelijk kan fietsen
Gangbaarheid
- Het woord fietsafstand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.