Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·af·stand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsafstand fietsafstanden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de fietsafstandm

  1. afstand die wordt afgelegd tussen twee punten als men de fietsroutes volgt
    • De fietsafstanden zijn hier in de buurt best naar beneden gegaan sinds het nieuwe fietspad is aangelegd. 
  2. afstand die geacht wordt binnen een redelijke tijd te befietsen te zijn
    • Gelukkig ligt de school op fietsafstand van hun nieuwe huis. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • op fietsafstand - op een afstand die men gemakkelijk kan fietsen

Gangbaarheid