• wes·ter·leng·te
enkelvoud meervoud
naamwoord westerlengte
verkleinwoord

de westerlengtev

  1. (aardrijkskunde) coördinaat, uit gedrukt in graden, van een punt op de aarde dat ten westen van Greenwich ligt
    • Voor de Internationale IJsbergpatrouille was het afgelopen weekeinde een moment van bezinning. Zaterdag wierp Mack een krans uit boven de wraklocatie van de Titanic. Bloemen en rozenblaadjes daalden neer op de plek van de ramp die aan ruim 1.500 mensen het leven kostte: 41 graden noorderbreedte, 50 graden westerlengte, ongeveer 400 kilometer ten zuiden van Newfoundland. [2] 
    • Afgeremd door elf valschermen plofte de onbemande ruimtecapsule om 16.29 uur Belgische tijd in de Stille Oceaan, op 23,60 graden noorderbreedte en 116,6 graden westerlengte. Het tuig is netjes rechtop neergekomen. [3] 
91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]