• zui·der·breed·te
enkelvoud meervoud
naamwoord zuiderbreedte -
verkleinwoord - -

de zuiderbreedtev

  1. (aardrijkskunde) de hoek die de verbindingslijn tussen een plek op het zuidelijk halfrond en het middelpunt van de planet met het vlak van de evenaar maakt
    • De zuiderbreedte van Kaapstad bedraagt 33o55'.