• breed·te
  • In de betekenis van ‘kortste afmeting’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
  • Afgeleid uit breed met het achtervoegsel -te.
enkelvoud meervoud
naamwoord breedte breedtes
breedten
verkleinwoord

de breedtev

  1. (wiskunde)afmeting loodrecht op de hoogte of de lengte
    • Als je de lengte en de breedte van een kamer weet kun je de oppervlakte berekenen. 
     De politie heeft woensdagmiddag zo'n dertig actievoerders van klimaatactiegroep Extinction Rebellion aangehouden wegens het blokkeren van de toegang tot de A12 in Den Haag. De demonstranten voerden actie door over de volle breedte van de weg op het asfalt te gaan zitten. Twee anderen ketenden zich aan een auto vast.[2]
  2. (astronomie)(aardrijkskunde)de langs een meridiaan gemeten afstand in booggraden, vanaf de evenaar totaan een punt van beschouwing. Het hoogste punt, de pool, ligt op 90 graden noord of zuid.
    • Het was veel eerder mogelijk om op zee de breedte te bepalen met een sextant dan de lengte waarvoor een nauwkeurige klok nodig was. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]