meridianen
  • me·ri·di·aan
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘cirkel over aardoppervlak’ voor het eerst aangetroffen in 1595 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord meridiaan meridianen
verkleinwoord meridiaantje meridiaantjes

de meridiaanm [3]

  1. (aardrijkskunde) halve cirkel die de beide polen met elkaar verbindt
    • Kent u de verdiensten van Arago? ‘Het was een fysicus en astronoom uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Hij experimenteerde met lichtgolven en chromatische polarisatie, dus ik voel me wel verwant aan hem. Hij was ook actief als cartograaf. Met die pet op ging hij een meridiaan opmeten. Hij begon in Parijs en ging door tot in Spanje. Jammer genoeg had ­Napoleon tegen dat land een oorlog ont­ketend. Een Fransman met meettoestellen, dat was verdacht. Telkens hij opgepakt werd, heeft hij er zich weer uitgepraat.’[4] 
    • Sandy Island zoeken we nu vergeefs op hedendaagse nautische kaarten of Google Maps. Gelukkig bestaat het opeens weer wel als kunstwerk of in een boek. En ik koester mijn Times Atlas of the World. Daar ligt het, naast de meridiaan: een wit eiland door een ijle blauwe lijn omringd. Alsof het altijd al verzonnen was, een geografisch verdichtsel. [5] 
90 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]