• noor·der·breed·te
enkelvoud meervoud
naamwoord noorderbreedte -
verkleinwoord - -

de noorderbreedtev

  1. (aardrijkskunde) de hoek die de verbindingslijn tussen een plek op het noordelijk halfrond en het middelpunt van de planeet met het vlak van de evenaar maakt
    • De noorderbreedte van Amsterdam bedraagt 52o22'. 
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be