Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·druk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘klemtoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1672 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord nadruk nadrukken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de nadrukm

  1. een bijzondere aandacht die besteed wordt
    • Hij legde de nadruk op de goede afwerking ervan. 
  2. een latere druk van een oude uitgave
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
nadrukken

nadruk

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nadrukken
    • ... dat ik nadruk. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen