• hoorn
enkelvoud meervoud
naamwoord hoorn hoorns
verkleinwoord hoorntje hoorntjes

de hoornm

  1. hard en meestal gebogen uitsteeksel aan de kop van verschillende dieren
    • De koe had grote hoorns. 
  2. uitwas die op een hoorn lijkt, bijvoorbeeld bij insecten
  3. (zoötomie) gedraaide schaal van sommige weekdieren
    • Zij vonden allerlei hoorns toen ze langs het strand liepen. 
  4. een (elektro-) akoestische versterker, bijvoorbeeld het hoor- en spreekgedeelte van een telefoon
    • Hij legde de hoorn direct neer nadat hij hoorde wie er aan de telefoon was. 
  5. (muziekinstrument) blaasinstrument dat oorspronkelijk gemaakt werd van een hoorn, maar tegenwoordig vaak van een gewonden koperen buis met ventielen, en een brede klankbeker
    • Wij kunnen wel aardig op de hoorn spelen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord hoorn -
verkleinwoord - -

het hoorno

  1. stof waaruit de hoorns van bepaalde dieren bestaan
    • Bestaan hoorns werkelijk uit hoorn? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]