Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tri·tons·hoorn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tritonshoorn tritonshoornen
tritonshoorns
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tritonshoornm

  1. (buikpotigen) buikpotig weekdier
  2. (muziekinstrument) de spiraalvormige schelp van voornoemd weekdier; er kan op worden geblazen om geluid voort te brengen

Gangbaarheid