koehoorn
- koe·hoorn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koehoorn | koehoornen koehoorns |
verkleinwoord |
de koehoorn m
- de hoorn van een koe
- Voorts wijdt Espinoza uit over de onvermoede krachten van gemalen koehoorn. En hij vertelt liefdevol over zijn kudde lama's die niet alleen het gras tussen de ranken weg knagen, maar ook voor een natuurlijke bemesting zorgen. [2]
- Huizen zijn geweldig. En toch leven de meeste wilde dieren buiten. Zelfs al zouden dieren in een huisje willen wonen, dan nog: met hoeven, klauwen of vleugels kun je geen stenen stapelen of deuren timmeren. Maar sommige mieren uit Midden-Amerika hebben daar wat op gevonden. Ze gebruiken de holle doorns van een boom als kant-en-klaarhuis. Amerikanen noemen die boom de koehoorn-acacia, omdat de doornen een beetje lijken op, inderdaad: de horens van koeien. [3]
- Het woord koehoorn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koehoorn" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 13 DECEMBER 2008 Wijn kus van de druif
- ↑ NRC Lucas Brouwers 12 december 2015 De grote liefde tussen acacia en mier
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be