De directeur van de Jellinekkliniek op Wikipedia (nl) met een telefoonhoorn in de hand

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·le·foon·hoorn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord telefoonhoorn telefoonhoorns
telefoonhoornen
verkleinwoord telefoonhoorntje telefoonhoorntjes

Zelfstandig naamwoord

de telefoonhoornm

  1. dat deel van een telefoontoestel dat de microfoon en de luidspreker bevat
    • Tot de komst van de draagbare telefoons moest de telefoonhoorn altijd op de haak terugleggen. 

Gangbaarheid