Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·tas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemtas zwemtassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zwemtasv / m

  1. zak waarin men zwemspullen kan meenemen
     De pomp zuigt John met zijn vriend Mark naar het afzuigrooster. De shock die volgt is indringend beschreven. De confrontatie met de dood is verpletterend. Het enige wat de ouders die avond mee naar huis krijgen is Johns zwemtas (mét Bijbeltje...).[1]
     Het hoofd van de Japanse zwemdelegatie legt uit wat er is gebeurd. 'De zwemmer ontvreemdde de camera van een Zuid-Koreaanse journalist die zijn toestel had achtergelaten in de persruimte. Kort nadat de journalist aangifte deed, werd de camera ontdekt in de zwemtas van de atleet. Die gaf zijn schuld toe maar het onderzoek is nog aan de gang.'[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Willy Wouters-Maljaars
    “Dolores Thijs schrijft roman over rouwverwerking” (21-12-2005), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron
    gjs
    “Stelende zwemmer wordt uit Aziatische Spelen gezet” (27/09/2014), De Standaard