jager met weitas
  • wei·tas
enkelvoud meervoud
naamwoord weitas weitassen
verkleinwoord

de weitasv / m [3]

  1. tas waarin een jager zijn buit stopt
     Wanneer Gori zich weer bij mij voegt, constateer ik dat zijn weitas leeg is. Hij heeft drie konijnen gemist. Hij geeft mij omstandig uitleg, maar feit blijft dat hij drie konijnen gemist heeft.[4]
45 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[5]