weitas
- wei·tas
- In de betekenis van ‘jagerstas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1555 [1]
- samenstelling van wei zn en tas zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weitas | weitassen |
verkleinwoord |
- tas waarin een jager zijn buit stopt
- ▸ Wanneer Gori zich weer bij mij voegt, constateer ik dat zijn weitas leeg is. Hij heeft drie konijnen gemist. Hij geeft mij omstandig uitleg, maar feit blijft dat hij drie konijnen gemist heeft.[4]
- Het woord weitas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weitas" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "weitas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ weitas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'De konijnen uit dit oord moeten goddelijk smaken'” (2 december 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be