Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ja·gers·tas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jagerstas jagerstassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

jagerstas v/m [1]

  1. tas waarin de jager zijn geschoten wild bewaart
    • „Dit is een jagerstas, van ongeverfd tuigleer. Ik heb hem ongeveer vijfendertig jaar. In de jaren 70 was dit type tas heel populair bij zowel bij hippiefiguren als corpstypes. Ik was zelf meer hippieachtig, maar op de leeftijd dat ik deze tas kreeg zat ik net in een kakkerige fase. Ik combineerde ’m met een collegejas en ribfluwelen Levi’s-broeken. Grappig genoeg zijn het tegenwoordig juist de fashionista’s die deze tas oppikken.”[2] 
    • Slechts vier maal kan Harrie Wagenaar vandaag zijn havik loslaten om een springend konijn te achtervolgen. Alle keren is het konijn de roofvogel te slim af, door haken te slaan zoals de jagers zeggen, zigzaggende bewegingen te maken. Dan keert Kai weer terug naar de handschoen van haar trainer en krijgt zij een stukje eendagskuiken uit de jagerstas.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen