weekendtas
  • week·end·tas
enkelvoud meervoud
naamwoord weekendtas weekendtassen
verkleinwoord weekendtasje weekendtasjes

de weekendtasv / m

  1. grote handtas waarin men de spullen voor een weekendvakantie kan bergen
    • 'Harry flies to Toronto for Easter with Meghan'kopte de Daily Mail vrijdagmorgen. Het bericht ging vergezeld van foto's van Harry, die een honkbalpet op had en een weekendtas achteloos over zijn schouder droeg. 'Ze hebben elkaar al enkele weken niet gezien', wist de Telegraph. Meghan was eind maart in Londen en daarvoor trof het paar elkaar op een bruiloft in Jamaica.[2] 
    • Je gaat op reis, maar hebt niet heel je reis een dikke rugtas nodig. Extra tassen meeslepen is ook weer een gedoe. Om dit probleem op te lossen is er deze handige 6-in-1-reistas. Hij bestaat uit losse onderdelen die je aan elkaar kunt ritsen. Zo kun je van deze simpele compacte rugtas zelfs een weekendtas maken.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 14 apr. 2017
  3. de Telegraaf 04 jan. 2017