Nederlands

 
koffer
Uitspraak
Woordafbreking
  • va·lies
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘koffer’ voor het eerst aangetroffen in 1645 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord valies valiezen
verkleinwoord valiesje valiesjes

Zelfstandig naamwoord

valies o [3]

  1. (verouderd) een koffer
    • ‘Koffer met tastbare herinneringen om een jong gezin te steunen na het verlies van een kind’, luidt de officiële definitie van koesterkoffer. De valies werd ontwikkeld door vzw Berrefonds en twee Berrefonds-ambassadrices die ook beiden een kind verloren zijn. De koesterkoffer is een vervolg op de reeds bestaande herinneringsdoos voor baby’s en bevat onder meer silicone om een vingerafdruk te nemen van het kind, een canvas voor een hand- of voetafdruk en een buisje voor een haarlok.[4] 
    • De dienstdoende dj, Erik Snoek uit Den Bosch, was zaterdag op het eind van de middag na afloop van het feest de boel aan het afbreken en opruimen. De platen werd achter de Barkas-wagen opgeborgen onder een zeiltje. Snoek ging even z'n auto ophalen. Toen hij terugkeerde waren de zwarte koffer met 150 singles, het aluminium valies voor 50 lp's en zijn eigen platenkist verdwenen.[5] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen